Naamgeving van planten

De naamgeving van planten lijkt soms erg ingewikkeld, maar indien het systeem hierachter bekent is valt dit eigenlijk erg mee. Al vanaf de vierde eeuw voor Christus was men bezig planten met dezelfde eigenschappen bij elkaar te groeperen. In de achttiende eeuw ontwikkelde de Zweedse plantkundige Carl Linnaeus een systeem waarbij planten met bepaalde eigenschappen in dezelfde groep werden ingedeeld. Hiervoor werden families, geslachten en soorten gebruikt. Hoe meer de planten verwantschappen hadden, hoe dichter ze in een groep bij elkaar werden ingedeeld. Dit indelen gebeurde in eerste instantie op basis van bloemeigenschappen, maar later werden ook morfologische kenmerken van alle plantdelen gebruikt voor deze indeling. Alle planten worden tegenwoordig volgens de volgende stappen ingedeeld:

  • familie
    • geslacht
      • soort
        • ondersoort/cultivar

Door de planten op deze wijze in delen heeft elke plant nu een unieke naam, die wereldwijd gebruikt kan worden. Op deze manier maakt het niet uit in welk land je een bepaalde plant tegenkomt, hij kan altijd goed benaamd worden. De naamgeving wordt tegenwoordig geregeld via o.a. de "International Code of Botanical Nomenclature" (ICBN; 1994) en de "International Code of Nomenclature for Cultivated Plants" (ICNCP; 1995). Op de site Plant Index wordt momenteel voor de indeling gewerkt met het systeem van Cronquist. Door nieuwe technieken met o.a. DNA-materiaal van planten wijzigen de inzichten echter en zal er binnenkort een overstap gemaakt worden naar het APG-systeem

Een plantennaam is dus opgebouwd uit minimaal het volgende: geslacht en soort. Hieronder kan nog het volgende komen:

  • variëteit (var.)
  • ondersoort (subsp.)
  • forma (f.)
  • Cultivar
Nu volgen enkele voorbeelden om dit te verduidelijken:
  1. Abelia chinensis
  2. Abies balsamaea var. phanerolepis
  3. Abies nordmanniana subsp. equi-trojani
  4. Abies balsamea f. hudsonia
  5. Abelia × grandiflora
  6. Abies nordmanniana 'Pendula'
  7. Abelia 'Edward Goucher'
  1. Hier is Abelia het geslacht en chinensis de soort. Zowel de geslachtsnaam als de soortnaam worden in schuin schrift geschreven,waarbij de geslachtsnaam altijd met een hoofdletterbegint en de soort met een kleine letter.
  2. Hier is Abies het geslacht en balsamaea het soort. Binnen deze Abies balsamea is er een variëteit (afgekort var.) phanerolepis.
  3. Deze is hetzelfde als nr 2 alleen betreft het hier een ondersoort of subspecies (afgekort subsp.).
  4. Ook deze is weer hetzelfde als nr 2, maar hier betreft het een vorm of forma (afgekort f.). De verschillen tussen var., subsp. en f. zijn puur botanisch.
  5. Hier is sprake van een kruising tussen 2 soorten van 1 geslacht. Er wordt nu een nieuwe soort gevormd en deze wordt vooraf gegaan door een × om aan te geven dat hier sprake is van een kruising
  6. Dit is een aparte vorm binnen een soort, die verder vegetatief (middels stekken, enten e.d.) vermeerderd wordt. Alle nakomelingen zijn dus gelijk. Deze vorm wordt dan aangeduid als een cultivar. Een cultivarnaam begint altijd met een hoofdletter en wordt omsloten door enkele aanhalingstekens.
  7. Hierbij is er sprake van een kruising tussen meerdere soorten van een geslacht, waarbij niet meer te achterhalen is welke de kruisingsouders zijn of als dit van ondergeschikt belang is. Nu volgt dus de cultivarnaam direkt achter de geslachtsnaam.

Aangezien er tegenwoordig steeds meer kruisingen ontstaan tussen meerdere soorten zijn er de Cultivargroepen. Planten die in dezelfde cultivargroep zitten hebben veel overeenkomsten in bijvoorbeeld groeiwijze. Door deze cultivargroepen zijn planten met gemeenschappelijke kenmerken makkelijk bij elkaar te houden.

Plantenkennis programma